Het is een barkoude winteravond. Eén wanneer de vrieskou je de adem afsnijdt en het inademen van de lucht pijn doet. De rijbaan ligt er gevaarlijk glad bij en boven de weilanden vormen zich dikke, mysterieuze mistbanken.
Deze bar is zijn toevluchtsoord geworden. Al maanden voelt hij zich mistroostig en lijkt er geen einde te komen aan de tunnel van ellende die hij nu doorloopt. De vrouw van wie hij al tien jaar lang houdt, wil scheiden. De liefde die ooit bloeide is verdwenen bij haar, ze werd verliefd op een andere man. Ingeruild, is hoe hij zich voelt. Zomaar, van het ene op het andere moment. De alcohol die hij zichzelf dagelijks als therapie voorschrijft, zorgt voor een gevoelloosheid die zijn mentale pijn ietwat draaglijker maakt.
De vele pinten en drie laatste bodems whisky, maken het onverantwoord om nog met de auto naar huis te rijden. Toch slentert hij de bar uit, opent de deur van zijn oude, blauwe Ford Mustang en vertrekt. Vijf kilometer verder, verliest hij op een expresweg de controle over het stuur en crasht met zijn wagen tegen een boom. De impact is enorm. De brandweer heeft 45 minuten nodig om hem uit het wrak te bevrijden. Niet alcohol, maar narcotica zullen hem gedurende de volgende twee weken doen ontsnappen uit deze gruwelijke realiteit.
Hij ondergaat in totaal vier operaties. Zijn zware hersenbloeding is prioriteit. Daags later volgen nog twee ingrepen, één om de te hoge druk in zijn hersenen te doen afnemen en één voor het stabiliseren van zijn wervelkolom. Men maakt ook een opening in de keel om hem via deze weg te kunnen beademen. De beschadiging aan het ruggenmerg blijkt onomkeerbaar. Vanaf de tepellijn tot aan de tenen is hij volledig verlamd.
In een kleine kamer, op de eerste verdieping van een ziekenhuis ontwaakt hij vandaag. Ik wrijf voorzichtig de oogzalf, die dienst deed als kunsttranen, uit zijn beide ogen. Ik wil dat hij bij het ontwaken op zijn minst iets zal kunnen zien. Naast het bewegen van zijn hoofd, kan hij immers niets meer en is er de vraag of hij ooit nog meer zal kunnen.
De weken die volgen verblijft hij in een intensieve hel. Hij krijgt hoge dosissen morfine om de zenuwpijnen in zijn ledematen draaglijker te maken en de beademing afbouwen lukt niet. Een longinfectie ten gevolge van een resistente bacterie, maakt het zelfstandig ademen onmogelijk. Om een dag- en nachtritme te creëren, wordt er ’s avonds verdoving opgestart en ’s ochtends opnieuw gestopt. Iedere keer weer, wanneer hij zijn ogen opent zie ik een blik die zegt: ‘Laat me alsjeblieft niet meer wakker worden’.
De verzorging is loodzwaar voor hem. Iedere dag weer wordt hij geconfronteerd met het besef dat hij niets meer zelfstandig kan: niet ademen, niet praten, niet eten, niet bewegen, zelfs niet de tv bedienen of op de bel duwen voor hulp. Zijn echtgenote heeft sinds het ongeval nog geen contact gezocht met hem en zijn weinige vrienden blijven in hun veilige stamcafé. Alleen zijn ouders, twee flinke zeventigers komen hem dagelijks bezoeken.
We beginnen elkaar ondertussen aan te voelen en dit zonder woorden. Er zijn enkel blikken en gelaatsexpressies die te lezen vallen, dit in combinatie met liplezen. Telkens ik de verzorging start, vraag ik hem of de TV aan mag, in de hoop dat een streepje muziek toch wat verlichting en afleiding zou kunnen brengen. Wanneer hij zijn ogen sluit, is het antwoord ‘neen’, wanneer zijn ogen naar boven kijken is het antwoord ‘ja’.
Terwijl ik een kerstbal aan de infuushouder van zijn bed hang, dwarrelen de sneeuwvlokken buiten naar beneden. Al drie dagen onderneem ik pogingen om die ene goudgele, fonkelende bal in zijn kamer te hangen. Voor een klein beetje sfeer, voor hem iets meer mens te doen voelen, voor het feit dat wanneer hij iedere ochtend wakker wordt uit zijn narcose, hij weet dat het bijna Kerst is. Vandaag is de dag dat de ogen naar boven kijken en ik met een lach de kerstbal aan zijn bed haak. Zie ik daar nu ook een kleine glimlach bij hem? De eerste sinds vijf weken, die voor hem aanvoelen als oneindig.
Een nieuwe dag, opnieuw een zware ochtendzorg en daarbij telkens weer zijn tranen van fysieke pijn, verlies van autonomie en verdriet om zijn onverschillige echtgenote. De TV staat aan en Adele zingt ‘Someone Like You’. Zijn gesnik wordt intenser en doet de beademingsapparatuur in alarm slaan. Ik vraag hem of ik de tv zal afzetten, hij sluit de ogen. Ik doe de waterkraan dicht, stop de verzorging, dek hem warm toe en zet me naast hem op het bed.
We luisteren tot het einde van het lied en we huilen, samen.
Dit artikel is geschreven door Lien de Metsenaer. Zij is intensieve zorg- en palliatief verpleegkundige en gespecialiseerd in coaching rond stress, burn-out, rouw en verlies. Haar boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’ is te bestellen op www.bol.com.