Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…

Het is kort na de middag wanneer we een 63-jarige dame ophalen in het ziekenhuis. Voor vertrek vraag ik aan de hoofdverpleegkundige of er aandachtspunten zijn bij de patiënt die 2 weken gehospitaliseerd was. Antwoord: ‘Nee, niets bijzonders. Met mevrouw gaat alles goed.’

Terwijl ik in een ondertussen rijdende ambulance naast de patiënt zit, merk ik haar veel te magere en onrustige lichaam op. Ze is duidelijk niet in staat zich een comfortabele houding te geven. Haar losse T-shirt valt opzij en ontbloot een deel van haar rechter schouder, waardoor een poortkatheter net onder haar sleutelbeen zichtbaar wordt. Ik vraag haar of ze pijnstilling in de bagage bij zich heeft. Helaas. We hebben nog zo’n 25 minuten rijden voor de boeg en haar buik- en rugpijnen worden ondraaglijk. Op haar klamme huid komen parelende druppels tevoorschijn, ze is misselijk en moet overgeven. Ik maak mijn gordel los, neem een nierbekken en ga in hurkzit naast haar zitten. ‘Zou het helpen als ik je onderrug even masseer?’ Ze knikt.

Tussen de hevige pijnscheuten door vertelt ze haar verhaal. Vier jaar geleden wordt een tumor van de pancreaskop vastgesteld. De operatie is succesvol en twee jaar lang lijkt alles de goede richting uit te gaan. Tijdens een recente vakantie in Spanje wordt ze plots onwel. Onderzoeken tonen aan dat de ziekte terug is: er zijn meerdere uitzaaiingen in de lever en buikholte. Twee specialisten bevestigen haar dat chemotherapie niet langer een optie is. Terwijl ze de ogen gesloten heeft en een dikke traan over haar wang loopt, vraagt ze of we openlijk over euthanasie kunnen praten? ‘Natuurlijk kunnen we dat’, bevestig ik haar. Ze vertelt me dat ze naar huis gaat om er te sterven en euthanasie overweegt. Momenteel is er vooral angst aanwezig om dit bespreekbaar te maken met haar echtgenoot en kinderen.

Wanneer we aankomen bij haar mooie thuis wacht een warm gezin haar op. Ze vraagt of ik haar naar haar slaapkamer wil begeleiden. We worden vergezeld door twee spelende kleinkinderen die overenthousiast zijn, omdat oma opnieuw thuis is. Terwijl ik haar in bed help neem ik afscheid van haar. Ik wens haar comfort en nog wat tijd toe, samen met haar gezin. Bij het verlaten van de kamer roept ze me terug. ‘Kan u nog even met mijn man praten aub?’, vraagt ze me.

Ik knik en verlaat de kamer. In de woonkamer is haar echtgenoot druk in de weer met het zoeken van haar pijnstilling. Hij is zodanig nerveus en overstuur dat hij nauwelijks beseft dat ik naast hem sta. Terwijl ik zijn schouder aanraak zeg ik: ‘Meneer, ik heb een openhartig gesprek gehad met uw echtgenote op weg naar hier’. ‘Ze is met heel wat bezig en heeft angst om dat met jullie te bespreken’. De man knikt bevestigend en zegt: ‘ik weet het, ze heeft zeer veel pijn, ik vermoed dat ze euthanasie wil’. Ik knik en neem afscheid. Op weg naar een volgende patiënt denk ik terug aan de woorden van de hoofdverpleegkundige: niets bijzonders.

Een week later transfereren we een 82-jarige man van een woonzorgcentrum naar het ziekenhuis. ‘Geplande opname door de huisarts’, zo luidt de boodschap. Een schriftelijke doorverwijzing van de huisarts is er niet, alles werd telefonisch geregeld tussen de arts en het ziekenhuis. Alleen zijn de patiënt en zijn aanwezige echtgenote hiervan niet op de hoogte gebracht. Wanneer ik vraag ‘waarom’ we meneer naar het ziekenhuis moeten overbrengen kan niemand van het personeel deze vraag beantwoorden. De man geeft duidelijk aan dit niet te willen en in de ogen van zijn echtgenote zie ik angst en twijfel.

Het lichaam van de man is vel over been, daarbij is hij zwaar kortademig en afhankelijk van zuurstof. In de korte rit naar het ziekenhuis komen de antwoorden. Meneer vertelt me dat hij zwaar ziek is: prostaatkanker met uitzaaiingen naar de longen. Hij voelt dat hij gaat sterven en het is zijn wens om naar huis te gaan. Hij weigert verdere onderzoeken en wil al zeker geen ziekenhuisopname. Ik vraag hem of iemand al met hem over palliatieve zorg heeft gepraat. De man kijkt me met grote, vragende ogen aan. ‘Nee madam, u bent de eerste die daarover begint. Vertel me meer alstublieft.’ In het ziekenhuis volgt er een kort gesprek met de patiënt en zijn echtgenote. Ik moedig hen voorzichtig aan om samen te praten. Daarna brief ik de verpleegkundige die zich over meneer zal ontfermen. Ze belooft me om snel een arts te verwittigen en verder de nodige acties te ondernemen in het belang van de man.

Er is één heikel punt dat me dagelijks in het gezicht staart: het gebrek aan communicatie. Het proces van professioneel overbrengen en ontvangen van boodschappen en uitwisselen van informatie tussen zorgverleners onderling en tussen zorgverlener en patiënt. Een efficiënte communicatie hoort te zorgen voor een betere samenwerking en zorg. De realiteit toont aan dat we in een tijdperk van internet, mailen en elektronische patiëntendossiers de deskundigheid ergens voor een groot deel verloren zijn om belangrijke en menselijke aspecten, mondeling met elkaar te delen.

Dit artikel is geschreven door Lien de Metsenaere. Na 17 jaar werken op de ziekenhuis werkvloer besloot Lien haar ervaringen uit de zorgsector te gaan neerpennen. Het werd een verzameling van waargebeurde verhalen met daarin een vaak kritische blik over het reilen en zeilen in de zorg over bijzondere ontmoetingen met patiënten.

Haar boek ‘omdat we allemaal doodgaan’ is te bestellen op www.bol.com.

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…